Conclusie
Uit al deze gegevens volgt, dat Jezus in het jaar 33 gekruisigd is. Aangezien de maand Nisan in dat jaar begon bij zonsondergang op 19 maart, duurde de 15e dag van die maand van zonsondergang 2 april tot zonsondergang 3 april. De kruisiging van Jezus heeft dus plaatsgevonden op vrijdag 3 april van het jaar 33 [20].
Terug naar begin
1. De vertaling van 1951 (NBG) leest ‘voor’ het Pascha, maar er is geen aanleiding om de genitivus in de oorspronkelijke griekse tekst anders op te vatten dan als een genitivus possessivus (‘van...’ in de zin van ‘behorende bij...’).
2. Vgl. J. van Bruggen, Christus op aarde, Kampen, 1994 (3e druk), pp. 186-192.
3. In Leviticus 23 en Numeri 28 wordt het woord ‘sabbat’ - op één uitzondering na - uitsluitend gebruikt voor de zaterdag. De enige uitzondering daarop is de Verzoendag, die in Leviticus 23:32 ‘sabbat’ genoemd wordt, waarschijnlijk omdat op die feestdag, anders dan op de andere feestdagen, niet alleen arbeid in loondienst, maar elk werk verboden was (een kenmerk van de sabbat). In Numeri 28 wordt overigens ook de Verzoendag geen ‘sabbat’ meer genoemd en wordt het woord ‘sabbat’ alleen nog gebruikt voor de zaterdag. Hetzelfde geldt voor de andere geschriften van de Tenach. Het feit dat voor een aantal feestdagen regels golden die sterk leken op die voor de sabbat, betekende dus niet, dat die dagen ‘sabbat’ genoemd werden. Dat wordt bevestigd door de Talmoed, waar bijvoorbeeld in Betza 15b en 36b uitdrukkelijk onderscheid gemaakt wordt tussen feestdagen en de sabbat. Volgens de Talmoed gelden voor activiteiten op feestdagen minder strenge beperkingen dan voor activiteiten op de sabbat. Dat impliceert dat feestdagen geen sabbat zijn.
4. Toen Jezus de desbetreffende uitspraak deed, was zijn lijden en sterven nog lang niet aan de orde. Dat kwam pas in Mattheüs 16:21. Jezus verwees in Mattheüs 12:40 ook niet naar zijn wederopstanding, hetgeen wel verwacht zou mogen worden, als hij bedoeld had iets over zijn dood te zeggen. Bovendien impliceert de vergelijking met Jona in Mattheüs 12:39-41, dat Jezus met de metafoor ‘in het hart der aarde zijn’ iets heel anders bedoelde dan dat hij begraven zou zijn. Het ging evenals bij Jona om een voorbereidingstijd die vooraf zou gaan aan een oproep tot bekering aan de heidenen.
5. Dat past ook goed in de context waarin Jezus de uitspraak deed, terwijl een voorspelling van de duur van zijn dood daar juist niet in past.
6. Als dat niet zo was, zou er immers geen reden geweest zijn om het Pesachmaal voor te bereiden. De teksten geven ook geen enkele aanleiding voor het vermoeden, dat het Pesachmaal wel voorbereid, maar niet genuttigd is.
7. Vaak wordt ook Johannes 19:14 als argument aangevoerd, maar daaruit blijkt niet dat het Pesachmaal nog gegeten moest worden: het woord ‘Pesach’ kon ook slaan op het Pesachfeest.
8. Vgl. J. van Bruggen, Christus op aarde, Kampen, 1994 (3e druk), pp. 186-192. Van belang is in dit verband, dat in de oorspronkelijke griekse tekst niet gesproken wordt over een Pesachmaal, maar over het eten van ‘het Pascha’. Van Bruggen wijst erop, dat daarmee ook het eten van de offers en de ongezuurde broden ten tijde van het Pesachfeest bedoeld kan zijn.
9. De 15e dag van de maand viel weliswaar overdag op een vrijdag, maar was al begonnen toen de avond daarvóór de zon was ondergegaan. Volgens de joodse dagrekening begon de dag namelijk bij zonsondergang. De 15e dag van de maand was dus op donderdagavond begonnen. Daaruit volgt, dat ook de 1e dag van de maand (precies 2 weken daarvóór) op een donderdag begonnen was.
10. Dit blijkt uit de Talmoed, b.Rosh haShanah, en berustte op het feit dat de periode tussen twee nieuwe manen altijd minder is dan 30 dagen.
11. Dit berustte op het feit dat het Pesach-offer pas na het begin van de astronomische lente, dus na het passeren van de lente-equinox, gebracht mocht worden. Vgl. Eusebius, Historia ecclesiastica, 7.32.17. Omdat het Pesach-offer gebracht werd op de 14e dag van de maand Nisan vanaf 3 uur 's middags, moest het aan het begin van die maand al vaststaan dat de lente-equinox op dat moment gepasseerd zou zijn. Als aan die voorwaarde niet was voldaan, werd een extra maand ingelast. Dat de lente-equinox destijds in de maand Nisan moest vallen, blijkt onder meer uit geschriften van Aristobulus, Philo en Flavius Josefus en wordt bevestigd door de Talmoed, b.Sanhedrin, 13b. Zie ook J. van Goudoever, Biblical Calendars, Leiden, 1961 (2nd ed.), p. 9; E. Schürer, G. Vermes en F. Millar, The History of the Jewish People in the Age of Jesus Christ, Vol. I, Edinburgh, 1973, p. 593.
12. Ontleend aan ‘Spring Phenomena 25 BCE to 38 CE’, aa.usno.navy.mil/faq/docs/SpringPhenom.php. De aldaar vermelde tijdstippen zijn verhoogd met 2 uur om rekening te houden met het tijdsverschil tussen Greenwich en Jeruzalem.
13. Ontleend aan ‘Spring Phenomena 25 BCE to 38 CE’ (zie link in de vorige noot). De aldaar vermelde tijdstippen zijn verhoogd met 2 uur om rekening te houden met het tijdsverschil tussen Greenwich en Jeruzalem. De tijdstippen zijn berekend met een nauwkeurigheid van 1 à 2 uur. Met inachtneming van die marge komen zij overeen met de tijdstippen, vermeld in C.J. Humphreys en W.G. Waddington, ‘The Date of the Crucifixion’, Journal of the American Scientific Affiliation, 37 (1985), March, pp. 2-10.
14. Het duurt, afhankelijk van het moment van de dag, 20 à 24 uur voordat de maan na nieuwe maan weer zichtbaar wordt. Bij een nieuwe maan overdag duurt het enkele uren langer. Voor de jaren 33 en 36 is daarom uitgegaan van 26 à 28 uur. Het is niet aannemelijk dat het in het jaar 33 meer dan 30 uur geduurd zou hebben, voordat de nieuwe maan weer zichtbaar werd. Op grond daarvan kan ervan uitgegaan worden, dat de maan op 20 maart van dat jaar in de loop van de middag weer zichtbaar geworden is.
15. Dat Jezus zich niet meteen nadat Johannes met zijn doopactiviteit begonnen was, door hem heeft laten dopen, blijkt onder meer uit het feit dat Johannes, toen hij Jezus doopte, al grote bekendheid gekregen had (zie bijvoorbeeld Lucas 3:21). Bovendien blijkt uit diverse details in de evangeliën (Mattheüs 3:13, Marcus 1:9, Johannes 2:1-2), dat Jezus in het noordelijke Jordaandal, in de omgeving van Galilea, gedoopt is, terwijl Johannes zijn doopactiviteit begonnen was in het zuiden. Het is aannemelijk dat Johannes zijn activiteit pas na een aantal maanden naar het noorden heeft uitgebreid. Hij moet dus al een aantal maanden actief geweest zijn, voordat hij Jezus doopte. Daar komt bij, dat Johannes al vroeg in de christelijke traditie bekend geworden is als de wegbereider van Jezus (zie bijvoorbeeld Marcus 1:1-8). Het is niet waarschijnlijk dat dat gebeurd zou zijn, als zijn openbare optreden nagenoeg zou zijn samengevallen met dat van Jezus. Ten slotte is nog van belang, dat Johannes blijkens de beschrijving die de joodse historicus Flavius Josefus van hem geeft, grote invloed gehad heeft. Dat maakt het aannemelijk, dat het optreden van Johannes langer geduurd heeft dan één jaar, terwijl op grond van de evangeliën mag worden aangenomen, dat hij binnen een jaar na de doop van Jezus gevangengenomen is (zie bijvoorbeeld Mattheüs 4:12, Marcus 1:14). Op grond van al deze feiten kan Jezus niet meteen na het begin van Johannes' openbare optreden gedoopt zijn. Waarschijnlijk heeft Jezus zich laten dopen toen Johannes ongeveer een jaar actief was en heeft hij vervolgens nog bijna een jaar met Johannes samengewerkt, voordat hij in Galilea zijn eigen weg ging (Johannes 3:22-4:3).
16. Dat Jezus 2 à 3 maanden voor het Pesachfeest gedoopt is, kan worden afgeleid uit twee gegevens in de evangeliën. Ten eerste heeft Jezus kort na zijn doop gedurende 40 dagen rondgezworven in de woestijn (Mattheüs 4:1-11, Marcus 1:12-13, Lucas 4:1-13). Ten tweede is hij na afloop daarvan bij Johannes teruggekeerd, kort voordat de pelgrims uit Galilea wegens het Pesachfeest naar Jeruzalem zouden vertrekken (Johannes 1:29-2:13). Uit de beschrijvingen van de gebeurtenissen in deze periode kan worden afgeleid, dat Jezus ongeveer een maand voor het feest bij Johannes is teruggekeerd en dus ruim 2 maanden voor het feest de woestijn is ingegaan. De doop moet kort daarvoor hebben plaatsgevonden.
17. Er zijn in de evangeliën sterke aanwijzingen, dat het openbare optreden van Jezus ruim 3 jaar geduurd heeft. De evangelist Marcus wekt op het eerste gezicht de indruk dat de periode korter was, maar ook volgens diens beschrijving moet Jezus' openbare optreden meer dan een jaar geduurd hebben.
18. We moeten hierbij bedenken dat Jezus geen rebellenleider was. Rebellenleiders kunnen in staat zijn in korte tijd een bende van opstandelingen om zich heen te verzamelen. Jezus streefde echter geen politiek doel na, maar een religieus doel. Zijn boodschap was een nieuwe interpretatie van de Tōrā. Het duurt lang, voordat zo'n boodschap veel mensen aanspreekt. Het is dan ook niet waarschijnlijk, dat het aantal van Jezus' volgelingen snel gegroeid is. De joodse leiders in Jeruzalem waren bovendien wel gewend aan rondreizende rabbi's met een afwijkende leer. Zij zullen in Jezus dan ook lange tijd geen gevaar voor de openbare orde hebben gezien - zeker niet een zodanig gevaar, dat hij gekruisigd zou moeten worden.
19. Mattheüs 19:1, Marcus 10:1. De evangelist Johannes vermeldt zelfs, dat Jezus al in december (tijdens het Chanoekafeest) in Jeruzalem was (10:22) en daarna alleen nog in Perea verbleven heeft (10:40). Daaruit kan afgeleid worden, dat hij Galilea al in het najaar verlaten had.
20. Alle data op deze pagina zijn gegeven volgens de juliaanse kalender. Volgens de huidige (gregoriaanse) kalender zou de kruisiging van Jezus hebben plaatsgevonden op 1 april.