שמע  ישראל  יהוה  אלהינו  יהוה  אחד

< Vorige pagina Volgende pagina >


1.1. Algemeen
1.2. Het christendom als godsdienst

1. Godsdienst

1.1. Algemeen

Kuitert geeft de volgende analyse van het verschijnsel godsdienst. Godsdiensten zijn vlechtwerken van mythen, geloofsvoorstellingen, rituelen en gedragscodes die door een gemeenschap in stand gehouden worden en op hun beurt die gemeenschap in stand houden. Elke godsdienst steunt op een traditie die is ontstaan in een langdurig wordingsproces van aankorsten en afkalven. Godsdiensten geven elk een specifiek antwoord op universele vragen, die opkomen uit de basis-ervaringen die alle mensen met elkaar delen: gezondheid en ziekte, leven en dood, vreugde en verdriet, lijden, kwaad geweten, toeval, tegenslagen, onzekerheid over de toekomst, angst, etc. Kenmerkend voor het verschijnsel godsdienst is daarbij, dat de antwoorden op die vragen worden gegeven in termen van een (voorgegeven) besef van God.[1]

De verschillen tussen de godsdiensten zijn het gevolg van het feit, dat het besef van God in de verschillende godsdienstige tradities op een verschillende wijze wordt ingevuld en tot een beeld van God wordt uitgebouwd. Dat hangt samen met de verschillende manieren waarop men op de universele problemen reageert en de ervaringen die men daarmee heeft gehad. Het belang van godsdienst is, dat zij houvast en vertrouwen geeft.[2]

Tot zover kunnen we instemmen met de analyse van Kuitert. Er moet echter nog wat bijkomen. Kuitert analyseert het verschijnsel godsdienst als een feitelijk fenomeen. Daarmee is echter het meest wezenlijke nog niet ter sprake gekomen, namelijk het normatieve aspect van godsdienst. Bij Kuitert zijn godsdienstige tradities er uiteindelijk op gericht, God te vinden. Kuitert noemt godsdienstige tradities ‘zoekontwerpen’ van God.[3] Het gaat in godsdienst echter niet alleen om het vinden van God, maar ook en vooral om het dienen van Hem. Daarin ligt een normatief element besloten. We kunnen God alleen dienen op de manier waarop Hij gediend wil worden. Daarom is de ene godsdienst beter dan de andere en kan elke godsdienst ook niet anders dan claimen, de ware godsdienst te zijn (al zal de ene godsdienst dat op een meer absolute manier doen dan de andere).

Een tweede punt is, dat met de constatering dat godsdiensten op een voorgegeven besef van God steunen en dat dat besef in verband wordt gebracht met fundamentele menselijke ervaringen, niet alles is gezegd. Vanuit de ervaring alléén komen we niet tot geloof in God. Trouwens ook niet tot een besef van God. Zowel het besef van God als de geloofsvoorstellingen ontstaan in de ontmoeting met God. We ontvangen het besef van God in openbaring. En de voorstellingen met behulp waarvan we het besef van God in verband brengen met onze ervaringen, worden gevormd in reflectie op openbaring. Dat geldt niet alleen voor het christendom, maar voor alle godsdiensten. Dat betekent dat het op z'n minst eenzijdig is om te zeggen, dat al onze geloofsvoorstellingen ‘van beneden’ zijn.[4] De reflectie op openbaring, waarop godsdiensten berusten, is inderdaad mensenwerk. Maar dat neemt niet weg, dat het gaat om reflectie op iets dat ‘van boven’ komt. Godsdienst draagt het karakter van antwoord op openbaring.[5] Ook daarin ligt een normatief element besloten: het ene antwoord is beter of gepaster dan het andere.

Terug naar begin

1.2. Het christendom als godsdienst

Het christendom is een godsdienst. Net als andere godsdiensten, steunt het op een voorgegeven besef van God, poogt het de universele basis-ervaringen van de mensen te verwerken door die met het besef van God in verband te brengen, geeft het op die manier aan het besef van God een nadere invulling en wordt het gesterkt door de ervaring, dat God in een zekere mate aan zijn voorstellingen beantwoordt. In zoverre kan worden gezegd, dat het christendom godsdienst onder de godsdiensten is.[6]

Het laatste betekent echter niet, dat het christendom niet de enig ware godsdienst zou kunnen zijn.[7] Vast staat, dat het christendom in elk geval in tamelijk absolute zin claimt de enig ware godsdienst te zijn. Of we die claim terecht moeten vinden of niet, is een kwestie van geloof. We kunnen de claim echter niet ontkennen. En we kunnen ook niet stellen dat het christendom zonder die claim kan. Want in het wezen van het christendom - dat we alleen door Christus tot God kunnen komen - ligt de claim besloten.

Het is waar, dat er naast het christendom ook andere godsdiensten zijn die aanspraak maken op openbaring.[8] Dat heeft ook wel enig recht, want iedereen ontvangt openbaring van God. Maar het christendom kan er als enige aanspraak op maken, dat het de openbaring van de verzoening door Christus heeft verwerkt. Bovendien is wezenlijk, dat iedereen die met Christus in aanraking gebracht is een beslissende keuze moet maken: aanvaard ik de verzoening door Christus, of verwerp ik haar? Dat geeft het christelijk geloof iets exclusiefs, waardoor het niet op één lijn te stellen is met de andere godsdiensten. Na de ontmoeting met Christus kan men niet meer om hem heen. Godsdienst wordt dan: Christus navolgen of hem verwerpen. Dat is iets wezenlijk anders, dan dat het christendom niet meer zou zijn dan een specifieke invulling van de universeel-menselijke behoefte om basis-ervaringen te verwerken en met een besef van God in verband te brengen.

Het bijzondere van het christendom is niet, dat zijn geloofsvoorstellingen niet gevormd zouden zijn in reflectie op fundamentele menselijke ervaringen. Het christendom heeft zijn geloofsvoorstellingen niet ‘van boven’ ontvangen.[9] Maar dat neemt niet weg, dat de geloofsvoorstellingen van het christendom - net als die van alle godsdiensten (zie 1.1) - zijn gevormd in reflectie op openbaring. Het is daarom onjuist om te stellen, dat de christelijke geloofsvoorstellingen enkel ‘van beneden’ komen.

Weliswaar ontstaan geloofsvoorstellingen in reflectie op ervaring - in die zin zijn ze inderdaad ‘van beneden’ -, maar ervaring ontstaat niet zomaar. In onze ervaring van God en van Christus komt God ons tegemoet, openbaart Hij zich aan ons. Onze ervaring wordt gevormd in interactie met openbaring. Die interactie bepaalt niet alleen dat we God ontmoeten, maar ook hoe we Hem ontmoeten. God komt ons op een door Hem gekozen wijze in onze ervaring tegemoet, omdat Hij wil dat we Hem zó en niet anders leren kennen. In zoverre onze geloofsvoorstellingen beantwoorden aan de wijze waarop God zich aan ons openbaart, moeten we zeggen dat zij ‘van boven’ zijn.

Wat is het wezenlijke verschil tussen het christendom en de andere godsdiensten? Het bijzondere van het christendom is, dat het steunt op (1) de ervaring van de ontmoeting met Christus en (2) de keuze om de verzoening door Christus te aanvaarden en hem in de dienst van God na te volgen. Het zijn die ervaring en die keuze, die de geloofsvoorstellingen van het christendom beslissend bepalen.

Terug naar begin


1. H.M. Kuitert, Het algemeen betwijfeld christelijk geloof, Baarn, 1994 (15e druk), pp. 21-22.
2. Idem, pp. 21-24.
3. Idem, p. 31.
4. Idem, p. 24.
5. J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kampen, 1992 (2e druk), p. 52.
6. H.M. Kuitert, a.w., pp. 21-24.
7. Idem, p. 21.
8. Idem, p. 21.
9. Idem, p. 24.


© J.C. Plooy 1999